Spreekwoorden
Spreekwoorden en gezegden
Venloos
Bezeuk en vis bliève gen dreej daag fris.
Nederlands: Bezoek en vis blijven geen drie dagen fris.
Betekenis: Het is leuk om bezoek te krijgen, maar als ze te lang blijven plakken gaat het vervelend worden.
Klein pötjes hebbe groeëte oère.
Nederlands: Kleine potjes hebben grote oren.
Betekenis: Kinderen luisteren mee met wat de volwassenen zeggen.
De stômste boere hebbe de diekste petatte.
Nederlands (letterlijk): De stomste boeren hebben de dikste patatten.
Nederlands (gezegde) Het geluk is met de dommen.
Beej Bierstekers van de schöp springe.
Letterlijk: Bij Bierstekers van de schop springen.
Betekenis: Aan de dood ontsnappen. Verschillende leden van de familie Biersteker waren begrafenisondernemer.
D'r zitte doeven op 't daak.
Nederlands (letterlijk): Er zitten duiven op het dak.
Nederlands (gezegde): De muren hebben oren.
Maastrichts / Mestreechs
De’n ein zien doed is de’n aander zien broed.
De één zijn dood is de ander zijn brood.
Spreke is zèlver, zwiege is goud.
Spreken is zilver, zwijgen is goud.
Wee A zeet, moot ouch B zègke.
Wie A zegt, moet ook B zeggen.
Dao geit ut leid op z'n zoondegs.
Nederlands (letterlijk): Daar gaat het lied op z'n zondags.
Betekenis: Daar is veel verborgen leed.
Mit twie dobbelstein dertien ouge goeje.
Nederlands (letterlijk): Met twee dobbelstenen dertien ogen gooien.
Betekenis: De boel belazeren.
Noe sleit God ten duvel doed!
Nederlands (letterlijk): Nu slaat God de duivel dood!
Nederlands (gezegde): Nou breekt mijn klomp!
Iemand et wienrouksvaat op ze geziech kepot sloon;
Nederlands (letterlijk): Iemand het wierooksvat op zijn gezicht kapot slaan.
Betekenis: Overdreven bij iemand in het gevlei proberen te komen.
"Wee A zeet, moot ouch B zègke.
Wie A zegt, moet ook B zeggen.
"